De aanzet tot de Statenvertaling
De eerste complete Nederlandstalige bijbel verscheen in 1480, de z.g. Keulse bijbel. Zie de afbeelding van een bladzijde uit deze bijbel, aan het museum geschonken.
Deze was gedrukt bij Heinrich Quentell en waarschijnlijk gebaseerd op een vertaling afkomstig uit het Kartuizer-klooster van Herne in Vlaanderen en gedrukt in Delft in 1477 (het eerste in Noord-Nederland gedrukte boek). Door hen werd deze gedeeltelijke bijbel vanuit de Latijnse Vulgaat in het Vlaams/Nederduits vertaald en later waarschijnlijk bewerkt door een aantal van de navolgers van Geert Grote te Deventer. Direct na deze uitgave gaf de paus al instructie om streng op te treden tegen de drukker, de bijbelbezitters en de lezers. In 1516 gaf Erasmus van Rotterdam (zijn standbeeld aldaar geeft hem weer met in zijn handen een boek... of is het een bijbel?) een Nieuw Testament uit in de Griekse taal. Zie afbeelding hieronder (weliswaar van een latere uitgave). De eerste Nederlandstalige bijbel na de kerkhervorming was de Liesveld bijbel uit 1526; deze was gebaseerd op een Duitse vertaling van Maarten Luther. Deze bijbels werden door de Spaanse overheid verboden en zijn gehele voorraad werd in 1535 verbrand.
Nederlandse bijbels in die tijd waren vertaald uit het Duits of Frans of Latijn en bevatten zowel vertaal- als drukfouten. Er kwam behoefte aan een nauwkeurige vertaling direct uit de grondtalen, die voor het Oude Testament Hebreeuws is en voor het Nieuwe Testament is dat Grieks. De Hollandsche Staten wezen in 1594 Marnix van Sint Aldegonde (de dichter van ons Wilhelmus) aan als bijbelvertaler. Maar toen hij in 1598 stierf waren nog maar enkele fragmenten gereed gekomen. Daarna werden als opvolger-vertalers aangesteld: Arnoldus Cornelius en Wernerus Helmichius. Omdat ook zij niet bij machte waren dit enorme werk te volbrengen besloot de kerk het anders aan te pakken. Op de eerste nationale synode van de Nederduits Gereformeerde Kerk te Dordrecht gehouden, in de jaren 1618-1619 waren 37 Nederlandse predikanten, 19 ouderlingen, 5 professoren theologie en 26 vertegenwoordigers van buitenlandse kerken bijeen, met 20 afgevaardigden van de Nederlandse Staten-Generaal.
De 13e zitting was op 26-11 van het jaar 1618. Toen werd een groot aantal vertalers aangewezen die dit niet naast hun predikantswerk zouden uitvoeren maar vrijgesteld werden van andere werkzaamheden. Zij zouden uitsluitend bijbelvertaalwerk gaan verrichten. Het Oude Testament zou vertaald worden door Johannes Bogerman (de vorzitter van de Synode), Willem Baudartius en Gerson Bucerus. Voor het Nieuwe Testament en de Apocriefe Boeken werden Jacobus Rolandus, Herman Faukelius en Petrus Cornelisz aangewezen. Na uitvoerige discussie werd besloten de Apocriefe Boeken niet meer, zoals voorheen gebruikelijk was, tussen het Oude en het Nieuwe Testament op te nemen, maar achterin de Bijbel te plaatsen met een duidelijke 'Waerschouwinge' vooraf.
Naast de vertalers werden ook revisoren aangesteld om te controleren en zonodig te verbeteren. Iedere provincie leverde er 1, met uitzondering van het landschap Drenthe, die aangaf dat de nodige kennis hen ontbrak. Al met al duurde het tot 24-11 1626 voordat met met het werk kon starten. De Statengeneraal zou de kosten dragen, vandaar de naam Statenvertaling. Het ging om een, voor die tijd, zeer groot bedrag. Deze kosten zijn geschat op50.000. Vergelijk hiermee een maandloon van een arbeider wat in die tijdongeveer 16 Hfl tot 20 Hfl bedroeg. Na voltooiing van de totale vertaling bleken de kosten overigens op ruim 75.000 Hfl te zijn uitgekomen. Zeker voor een land dat in oorlog was. Zie voor motivatie hiervan het Hoofdstuk ' Nederlandse taal voor een belangrijk deel ontleend aan de Statenvertaling'. De vertalers vestigden zich te Leiden waar de Prins van Oranje de Universiteit had geschonken (als beloning voor de heldhaftige volharding tijdens het beleg van Leiden door de Spanjaarden tot de ontzetting door de watergeuzen in 1574) en zij de Universiteits-bibliotheek konden gebruiken. Men werkte gezamenlijk om zodoende taal en stijl gemeenschappelijk te houden. De overleden vertalers H. Faukelius en P. Cornelisz werden opgevolgd door Festus Hommius en Anthonius Waleus. De correctie van het Oude Testament was klaar in september 1634 en het Nieuwe Testament was in augustus 1634 gereed gekomen.
De vertalers hadden van de Staten-Generaal het octrooi op de Statenbijbel gekregen vanaf de eerste uitgave. Maar in 1635 verkochten de vertalers hun rechten aan de burgemeesters van Leiden. De vertalers van het Oude Testament ontvingen 1.500,- gulden en de vertalers van het Nieuwe Testament 1.200,- gulden en ieder een groot formaat Statenbijbel uit de toekomstige uitgave. De burgemeesters verkochten het octrooi weer aan de uitgever weduwe Van Wouw, die de eerste Statenbijbels bij Paulus Aertsz van Ravesteijn in Leiden (voorwaarde van de burgemeesters) liet drukken. Om dit enorme werk aan te kunnen maakte hij in zijn drukkerij gebruik van drie persen. Onder op de titelpagina staat een stadsgezicht van Leiden afgebeeld. Het eerste exemplaar was bij de drukker in 1636 gereed en werd in 1637 plechtig aan de Staten-generaal aangeboden. De statenbijbel was daarmee een feit, en 160 jaar lang, tot er met het koningrijk Holland een scheiding kwam tussen kerk en Staat, trok er iedere2 jaar een groep afgevaardigden van de Staten-Generaal en van de Synoden der kerken in plechtige optocht per trekschuit van de regerings-gebouwen in Den Haag naar Leiden om de recent gedrukte exemplaren te vergelijken met de originele 1e druk. De kist met de door de vertalers geschreven tekst is tot 15-11 1800 op het Leidse stadhuis bewaard. Tegenwoordig bevinden deze zogenaamde autografen zich in het Utrechtse archief. Een aantal eerste drukken van de Statenbijbel uit 1636 bevindt zich met handtekening van de afgevaardigde van de Statengeneraal Barend Langenes in de collectie.
Hieronder vindt u twee afbeeldingen van een eerste druk uit 1636. Echter het stadsgezicht is verschillend.
Hoewel de weduwe Van Wouw met het stadsbestuur van Leiden had afgesproken dat Ravesteyn zijn drukkerij zou verhuizen van Amsterdam naar Leiden, en daar de Statenbijbel zou drukken, drukte zij reeds in 1641 in haar eigen drukkerij in Den Haag ook reeds Statenbijbels. De weduwe Van Wouw was een machtig figuur. Ze was de dochter van een Haagse burgemeester (ook wijlen haar man was een burgemeesterszoon) en haar bedrijf was de officiele staatsdrukkerij van de landsregering. Toen enkele jaren na haar overlijden haar zoon blijkbaar niet zo geschikt was om het bedrijf te leiden er vanaf wilde, werd door niemand minder dan de Raadspensionaris Cornelis de Witt een opvolger gezocht. Hij vond deze in de persoon van Jacob Scheltus. Hieronder vindt u een exemplaar van een bijbel door de weduwe in 's-Gravenhage gedrukt.
Nadat het octrooi van de Weduwe van Wouw afgelopen was, bepaalden de Staten per ordonnantie van 1-03 1655 dat voortaan de stadsbesturen consent/toestemming konden verlenen tot het drukken en uitgeven van bijbels. Al vrij snel na de eerste druk bleek dat er drukfouten waren gemaakt. Er werd besloten een commissie van corrigeerders in te stellen en in 1657 verscheen de zogenaamde CORRIGEERBIJBEL van Ravesteyn, Van deze bijbel vindt u hieronder het titelblad afgebeeld. Op de vorige drie afbeeldingen stond nog in een lichtende driehoek bovenaan het 'TETRAGRAM', symbool van de Triniteit Gods. Bij onderstaande bijbel wordt dit niet meer vermeld en ook bij latere uitgaven wordt dit niet meer gedaan.
Openingstijden
Het museum is uitsluitend op afspraak geopend
Adres
4142 LD Leerdam
0345 - 577 605
06 - 519 910 59